Hoofdstuk 2.  Inleiding en slot

2.1 De inleiding

Nog voor de inleiding staat je titel. Het is belangrijk dat die je mening op een pakkende manier overbrengt. Dus niet: ‘We moeten weer een kantine krijgen’, maar bijvoorbeeld ‘Geen kantine? Geen stijl!’ Denk eraan dat de titel nooit met een punt eindigt, een vraagteken of uitroepteken kan eventueel wel.

In de inleiding moet je drie dingen doen. Ten eerste moet je de aandacht trekken(1) Je lezer wordt dagelijks overspoeld met teksten. Zorg ervoor dat de eerste regels van je tekst zo spetterend zijn dat je lezer jouw tekst niet kan laten liggen. Je kunt dat bijvoorbeeld doen door de situatie te schetsen, aan te geven welk belang de lezer bij jouw standpunt heeft of door te beginnen met een anekdote, een verhaaltje waaruit de situatie blijkt.

Na het trekken van de aandacht ga je verder met het uitleggen van het probleem (2). Wat is er precies aan de hand? Om te kijken of je uitleg wel compleet is, kun je gebruik maken van een hulpmiddeltje: de w- en h-vragen. Dit zijn wie, wat,  waar, wanneer, waarom en hoe. Niet elke vraag zal voor elk probleem van belang zijn, maar loop ze altijd even na. Denk eraan: jij weet al heel veel over je onderwerp, maar je lezer of luisteraar nog niet.

Als het probleem duidelijk is, volgt je stelling (3). Als je het goed gedaan hebt, is je uitleg over het probleem zo helder dat er slechts één conclusie mogelijk is, namelijk je stelling.

Wanneer je een betogende spreekbeurt houdt of een hele lange tekst schrijft, is het van belang dat je de luisteraar of lezer na de stelling duidelijk maakt wat hij verder in de tekst kan verwachten. Dat kun je bijvoorbeeld doen door te vertellen hoeveel voor- en tegenargumenten je gaat geven.

 

Opdracht

Bedenk een stelling en schrijf een inleiding, waarbij je je houdt aan de criteria die hierboven beschreven staan.

Dus: je voldoet aan de criteria van de titel, het aandacht trekken, het uitleggen van het probleem en de stelling.

Controleer daarna met je buurman/buurvrouw je werk en pas aan.

 

2.2 Het slot

Na de kern komt het slot. Het slot is de laatste kans die je hebt om je lezer of luisteraar te overtuigen. Om dat te bereiken moet je twee dingen doen. Eerst herhaal je heel kort alle argumenten die je gegeven hebt. Let er op dat je in het slot nooit nieuwe informatie geeft. Een voorbeeld van een samenvatting zou kunnen zijn: ‘Kortom, wanneer er weer een kantine komt, zullen leerlingen gezonder gaan eten, zullen er minder leerlingen te laat komen voor de lessen en zal de school gezelliger worden. Daarnaast hoeft een kantine niet meer geld te kosten dan de automaten.’ In de eerste zin worden de drie argumenten herhaald die de leerling in de kern voor zijn stelling heeft gegeven. In de laatste zin komt het tegenargument dat hij ontkracht heeft naar voren.

Na de samenvatting volgt je uitsmijter. De uitsmijter is de allerlaatste zin van je tekst. Hij moet je mening nog één keer krachtig duidelijk maken. Wanneer je uitsmijter verbonden is aan de titel of de anekdote uit je inleiding, geef je hem nog wat extra kracht. Je tekst wordt daar mooi één geheel van. Soms kun je in je uitsmijter ook een oproep doen, je vraagt je lezers dan actie te ondernemen tegen het probleem. De uitsmijter van de tekst over de kantine zou bijvoorbeeld kunnen zijn: ‘dus dames en heren van de schoolleiding: maak van lyceum Oudehoven weer een complete school, want geen kantine = geen stijl’ of ‘van al die leerlingen op school vergeten er altijd wel een paar hun brood, help Harrie en al die anderen, zorg voor een kantine!’